Na weer een hele tijd niet gepost te hebben, ga ik er nu toch weer een beetje werk van maken. (mijn vriend Erik sprak me er op aan..) Het leek me leuk om een bijbelse onderbouwing voor wat 'hoop' nu werkelijk is. In de eerste plaats roept de apostel Petrus mij (en andere gelovigen) te getuigen van de hoop die in ons is.. (zie 1 Pet. 3:15)
Nu een artikel uit een boek van F.J. Pop, 'bijbelse woorden en hun geheim', waarin hij een omschrijving geeft van wat 'hoop' is.
F.J. Pop over “Hoop” in de Bijbel
1. Griekenland
Een van Plato’s uitspraken luidt: "Het zijn van de mens is bepaald door wat hij hoopt en hoe hij hoopt". Mensen voelen zich daarom diep ongelukkig als zij niets hebben om op te hopen; zij worden dan in hun zijn aangetast.
In Griekenland is het woord hoop een neutraal begrip; het kan betekenen zowel verwachting van iets goeds als van iets slechts. Elke mens maakt zichzelf verwachtingen van de toekomst, hetzij blijde hetzij sombere. Maar hij is slechts een mens en daarom nooit helemaal zeker.
2. Oude Testament
In het O.T. daarentegen is hoop altijd hoop op iets goeds. Men hoopt (op iets goeds) of men vreest (iets ergs). Een van de elementaire stukken van de oudtestamentische hoop is dan ook: het hunkerend uitzien naar datgene wat men hoopt.
Het O.T. kan het woord hopen in deze gevulde, positieve betekenis gebruiken, omdat (-) in tegenstelling tot Griekenland (-) de hoop zich niet richt op een toekomstbeeld, dat door een mèns ontworpen is, maar op JHWH en zijn beloften. Daarom is het vaste vertrouwen een synoniem van de hoop.
Israël en de hoop horen bijeen, want dit volk is geheel en al aangewezen op het handelen Gods. Daarom hoopt Israël op God Zelf en zijn daden. JHWH, de levende en handelende, die het Verbond houdt, is de hoop der vromen (Jer. 17:7, Ps. 71:5 enz.). Iedere hoop, die niet hoop op JHWH is, geldt dan ook als voos en bedrieglijk. Dat wordt gezegd van hoop of vertrouwen op rijkdom (Ps. 52:9; Job 31:23), op eigen gerechtigheid (Ez. 33:13), op mensen (Jer. 17:5), op de tempel (Jer. 7:4), op Bethel (Jer. 48:13), op de afgoden (Hab. 2:18), op de politieke machten (Hos. 10:13; Jes. 31:1). Deze hoop zal door JHWH’s toedoen beschaamd worden.
De hoop op JHWH sluit de hoop op zijn richtend-reddend handelen in de eindtijd in.
(Jes. 25:9; Jer. 29:11; Mi. 7:7)
3. Jodendom
Naast de oudtestamentische hoop op het richtend-reddend handelen Gods in de eindtijd, waarin het volk als vòlk zal delen, vinden wij in het Jodendom een accent op de hoop op een persoonlijke gelukzaligheid. Men wil het eeuwige leven beërven (Mat. 19:16 v.v., rijke jongeling). Daar een goed leven op aarde beschouwd werd als de voorwaarde voor het verkrijgen van de zaligheid, bestond er dikwijls een ernstige heils-onzekerheid. Men werd gekweld door de vraag of men het juiste gedaan had en of men wel genoeg gepresteerd had. Ook de beste rabbijnen werden, soms tot op hun sterfbed toe, hierdoor geplaagd.
4. Nieuwe Testament
Het N.T. neemt de wezenlijke positieve betekenis van de oudtestamentische hoop weer geheel op: Alles, wat daar gezegd is, geldt ook van het N.T. Aandacht wordt nog gevraagd voor de volgende accenten:
a. De hoop wordt in één adem genoemd met het geloof en de liefde (1 Cor. 13:13; 1 Thess. 1:3).
Dit drietal is een teken van het aangebroken zijn der laatste dagen, daar zij vrucht zijn van de gave des H. Geestes.
b. De hoop is gericht op de dingen, die men niet ziet (Rom. 8:24 v.) = dingen, die er wel zijn, maar die nog wachten op hun onthulling (2 Cor. 4:18). Het zichtbare behoort immers tot de sfeer van het vlees, dat vergaat, en daarop kan de hoop niet bouwen.
c. Het eschatologische element in de hoop is in het N.T. krachtig op de voorgrond gekomen. De christenen hopen op de parousie van Christus en aldus op de voltooiing van het heilshandelen Gods. Zij zien uit naar de dag des heils.
d. De hoop is in het N.T. volstrekt gevuld en beheerst door Gods reddend optreden in Jezus Christus. De hoop is geheel christocentrisch bepaald. Men hoopt op de Messias en op wat Hij doen zal bij zijn komst. Men grondt zijn hoop op wat Hij reeds gedaan heeft, met name op zijn opstanding (1 Petr. 1:3; 1 Cor. 15:19 v.v.).
Bron: “Bijbelse woorden en hun geheim”, F.J. Pop, Boekencentrum.